Samenlevingsopbouw
Mondelinge geschiedenis - deel 3: samenlevingsopbouw
Kort nadat de Stichting Lodewijk de Raet in 1950-1952 haar eerste vormingsweken georganiseerd had over vraagstukken van sociaal-economische, staatkundige of culturele aard, ontstond de behoefte om deze thema’s op streekniveau te bespreken.
Zo ontstond de regionale werking. Lees meer hierover in De regionale comités, de volkshogeschool te velde en beluister het interview met Paul Bekaert en Romain Vanlandschoot. In de brochure “Vormingsbehoeften en vormingswerk in deze tijd” (1970) wordt het project ‘Vlaanderen in en om Brussel’ aangekondigd. Lees meer hierover in het interview met Renaat Roels. Regionale comités werkten eerder al aan plaatselijke milieuproblemen, maar vanaf 1972 groeide het besef dat deze problemen een gecoördineerde aanpak nodig hadden. Zo ontstond het project ‘Vormgeving en Bescherming van het Leefmilieu’. Lees meer hierover in de tekst van Frank Van Hoogenbemt.
De regionale werking, de regionale comités, de volkshogeschool te velde
Lees meer over
De Stichting Lodewijk de Raet gaat ook werken op streekniveau
Wat waren regionale comités?
Het belang dat deze comités hadden voor hun streek is niet gering
Het einde van de regionale werking
De Stichting – Lodewijk de Raet gaat ook werken op streekniveau
Kort nadat de Stichting Lodewijk de Raet in 1950-’52 haar eerste vormingsweken georganiseerd had over vraagstukken van sociaal-economische, staatkundige of culturele aard, ontstond de behoefte om deze thema’s op streekniveau te bespreken. Dat resulteerde in studieweekeinden als “Problemen van het Hageland in deze tijd” (Wespelaar, 1952), “Onderzoek naar de culturele bedrijvigheid in het land van Waas” (Sint-Niklaas, 1953), “Streekstudie en streekplanning” (Kortrijk, 1953), “Taal en sociale verhoudingen” (Ronse, 1955), “Productiviteit, werkgelegenheid, welvaart” (Ronse, 1955).
Wat waren regionale comités?
Kleine groepjes vrijwilligers organiseerden ter plaatse deze studieweekeinden. Zij spraken uit eigen naam, kwamen samen op een niet-gebonden plaats. Het waren mensen die een achterban van verschillende levensbeschouwelijke en politieke strekking konden bereiken (multiplicatoren), maar er op uit waren om samen te werken met mensen met andere meningen. Zij slaagden er in spraakmakende weekenden te organiseren, die daadwerkelijk iets opleverden voor de streek. Dat sprak dermate aan dat zij uitgroeiden tot een structuur van 27 regionale comités in het Vlaamse land.
Dat zorgde voor ideeënuitwisseling en onderlinge afstemming. De stafmedewerker wiens naam voor altijd verbonden zal blijven met deze regionale werking is de helaas te vroeg overleden Felix Florquin. Vanaf 1977 kreeg Felix versterking van Joris De Snoeck voor Oost- en West-Vlaanderen.
Het belang dat deze comités hadden voor hun streek is niet gering
Pluralistische ontmoeting: De 10 à 20 leden per comité voelden zich verantwoordelijk voor hun streek. Zij bestudeerden vraagstukken op streekniveau. Nieuw was dat zij kozen voor een open gesprek, boven filosofische, ideologische en partijgrenzen heen. Het algemeen welzijn stond steeds voorop. Een aantal vraagstukken overstijgt immers de gemeente, zeker in de tijd vóór de fusies. De studieweekeinden over openbaar vervoer bijvoorbeeld leidden herhaaldelijk tot samenwerking tussen het leerlingenvervoer over de netten heen, het streekvervoer en het vervoer naar industrieterreinen en grotere bedrijven en resulteerden in nieuwe bus- en treinregelingen (dank aan Roel de Jong).
Vormingskansen in eigen streek: Door het scheppen van vormingskansen in eigen streek werkten zij aan vernieuwing: bedoeling was steevast: informeren, sensibiliseren en mogelijke actie (laatste sessie: wat gaan we nu doen?). Ontelbaar zijn de ideeën en initiatieven die gegroeid zijn uit deze studieweekeinden. Van ruilverkaveling tot inspraak over de gewestplannen, Over het Egmontpact en de Brusselse Vlamingen of het VSO, Vernieuwd Secundair Onderwijs… In 1956, 20 jaar vóór de ecologische beweging tot bloei kwam ging in Ninove een weekeinde door onder de titel “De bezoedeling van Denderwaters en haar gevolgen”.
Steekopbouwwerk en antennefunctie: Een derde functie was dat de energie van een streek gemobiliseerd werd. Sommige comités deden echt aan streekopbouwwerk avant la lettre. De comités hadden een antennefunctie: “Welke zijn de prangende vraagstukken in de streek die wij door middel van vormingswerk een stap vooruit zouden kunnen helpen?” Soms resulteerde dit in een streeksurvey (Bijvoorbeeld: “De aantrekking van Ronse als koopcentrum”) waarvan de resultaten vervolgens op een studiedag werden voorgesteld. Een aantal zal na 1980 dan ook verder onderdak vinden in het opbouwwerk.
Foto: Studiedag Regionaal Comité Ronse: Textiel en Derde Wereld, 1978
Het einde van de regionale werking
Het decreet van 1978 op het sociaal-cultureel werk in instellingen, dat weliswaar een professionalisering van het vormingswerk mogelijk maakte, betekende echter de doodsteek voor de arbeidsintensieve werkvorm die de regionale werking was (voorbereidende vergaderingen, uitnodigingen…). Door het oprichten van Provinciale Volkshogescholen met een specifieke opdracht, die wel paste in het nieuwe decreet, hoopte de Stichting tevens de regionale werking te kunnen blijven ondersteunen (zie verder over de Provinciale Volkshogescholen).
Auteur: Joris De Snoeck, november 2018
Joris De Snoeck (Waregem, °1948), Lic. Bedrijfspsychologie, Gent 1970, stafdocent Sociale Academie Rotterdam (1970-1972), referendaris secretarieafdeling Personeelszaken Gemeente Rotterdam (1972-1977), stafmedewerker Regionale Werking en Maatschappelijke problematiek bij de Stichting-Lodewijk de Raet en vanaf 1978 bij de Oost-Vlaamse Volkshogeschool (1977-1989), consultant HR bij Bekaert-Stanwick (1989-1995), competentiemanagement bij Groep HR, Bekaert (1995-2009). Lid Familiares de Dunis en freelance gids in het abdijmuseum Ten Duinen in Koksijde.
Project Vlaanderen in en rond Brussel
Lees meer over
Waarom een project ‘Vlaanderen in en rond Brussel’?
Inventaris van de Nederlandstalige sociale en culturele verenigingen in hoofdstad Brussel zorgde voor een ommekeer
Het APSKW, de Agglomeratieraad voor Plaatselijk Sociaal Cultureel Werk
Drie maal een Congres van de Brusselse Vlamingen
Meer weten
Waarom een project ‘Vlaanderen in en rond Brussel’?
In de brochure “Vormingsbehoeften en vormingswerk in deze tijd” waarin de krachtlijnen en prioriteiten werden vastgelegd voor de werking van de Stichting Lodewijk de Raet voor de jaren 1970-1975, is in de paragraaf over de Vlaamse Beweging uitdrukkelijk gesteld: “Gelet op het onmiskenbaar belang van het probleem-Brussel, meent de SLdR dat voorrang voor een project ‘Vlaanderen in en om Brussel’ gerechtvaardigd is. Dit moet zich inpassen in de Vlaamse democratische en progressieve frontvorming tegen het Brusselse machtscomplex dat verdere verfransing en uitbreiding van de Brusselse agglomeratie nastreeft. Daarbij wordt gedacht aan colloquia en weekeindeprogramma’s in alle gemeenten in en rond Brussel. Bij de opbouw van een Vlaamse Gemeenschap in de Brusselse Agglomeratie wil de Stichting steun verlenen aan het streven naar de oprichting van gemeentelijke verbonden van Vlaamse verenigingen en meewerken aan de oprichting van een maatschappelijk opbouworgaan”.
Eerder al was op vraag van de Stichting door het Centrum voor Andragogisch Onderzoek een inventaris opgesteld van de Nederlandstalige sociale en culturele verenigingen in de hoofdstad Brussel. Deze liet een onvoorstelbaar breed en versnipperd palet aan Vlaamse initiatieven zien. Dit gegeven bracht een ommekeer te weeg in het denken over Brussel. Niet het minst in de Cultuurraad voor Vlaanderen, de voorloper van het Vlaams Parlement.
Inventaris van de Nederlandstalige sociale en culturele verenigingen in hoofdstad Brussel
Ook was er ervaring opgedaan op het terrein: op initiatief van Renaat Roels werd in Ganshoren, in 1966, gestart met de voorbereidingen voor het oprichten van de eerste culturele raad van de Brusselse agglomeratie. In andere gemeenten groeide er eveneens belangstelling en werden culturele raden opgericht: Schaarbeek en Koekelberg (1970), Sint-Joost-ten-Node en Sint-Pieters-Woluwe (1971). Van meet af aan werd het project ontwikkeld met de direct betrokkenen, mensen van alle gezindten. Om de ervaring en inzichten die inmiddels gegroeid waren met elkaar te delen en nieuwe belangstellenden te informeren werd in december 1971 de cyclus “methodiek van de Vlaamse Gemeenschap te Brussel” georganiseerd. Het project Brussel was inmiddels zo uitgegroeid dat een extra stafmedewerker werd aangetrokken om het project verder uit te bouwen: Michiel Vandenbussche (Roeselare 1945 - Etterbeek 2006), politocoloog, die een rol gespeeld had in de Leuvense studentenbeweging. In de volgende jaren begeleidde de Stichting de oprichting van een culturele raad in 15 gemeenten; slechts 4 gemeenten realiseerden dit op eigen houtje.
Het APSKW, de Agglomeratieraad voor Plaatselijk Sociaal Cultureel Werk
In 1972 werd het APSKW opgericht, de Agglomeratieraad voor Plaatselijk Sociaal Cultureel Werk, met als opdracht overleg, coördinatie en adviesverlening te verzorgen voor de Brusselse sociaal-culturele raden. Het werd een motor voor de oprichting en uitbouw van de Nederlandstalige openbare bibliotheken, van trefcentra, culturele centra, lokale informatiebladen; dit door zoveel mogelijk mensen (ook politici en ambtenaren) hierbij te betrekken. Het werkveld werd gaandeweg uitgebreid tot andere domeinen zoals jeugdbeleid, milieuraden, een broodnodige verbetering van het onderwijs. Het werd ook de spreekbuis van wat leefde onder de Brusselse Vlamingen die wilden wegen op het overheidsbeleid, eerst van de toenmalige Nederlandse Gemeenschapscommissie van Cultuur (NCC) van de Brusselse Agglomeratieraad (1971) en later (1989) van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC).
Op de foto: Michiel Vandenbussche
Drie maal een Congres van de Brusselse Vlamingen
In de periode 1975-1985 werd drie keer een Congres van de Brusselse Vlamingen georganiseerd als voorbereiding van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Vanuit het project was de basis gelegd voor de democratische betrokkenheid van de bewoners. Daarnaast zagen talloze initiatieven van wijkraden over welzijnsbeleid tot samenlevingsopbouw het licht. Vanaf 1977 werden vele verzelfstandigd. Het APSKW werd opgevolgd door een nieuwe voorziening “Stad en Cultuur” als ondersteuningscentrum voor het plaatselijk sociaal-cultureel werk. De Stichting had met het project haar rol vervuld.
Meer weten?
Wie meer wil weten over dit project of over de verdere werking van de Agglomeratieraad kan terecht bij het Archief en Museum voor het Vlaams Leven (AMVB) te Brussel. AMVB, Arduinkaai 28, 1000 Brussel. info@amvb.be; tel: +32 2 209.06.01.
Auteur: Joris De Snoeck, december 2018
De auteur heeft voor deze tekst Renaat Roels geïnterviewd, de tekst werd aangevuld door Dani R. Leroy en Huib Hinnekint.
Project Vormgeving en Bescherming van het Leefmilieu
Lees meer over
Eerdere initiatieven op het domein van het leefmilieu groeiden uit tot een project
De strategie van leefmilieugroepen in Vlaams Brabant
Waakzaam opvolgen van gewestplannen en ruimtelijke ordening
Aandacht voor stadsvernieuwing en leefbaarheid van de stad
Kernenergie
Openbaar vervoer
Het einde van de regionale werking was ook het einde van het project leefmilieu
Eerdere initiatieven op het domein van het leefmilieu groeiden uit tot een project
Dit project van de Stichting kreeg geleidelijk aan vorm in het begin van de jaren 70. De toenemende welvaart had vanaf 1950 geleid tot snelle verstedelijking; nieuwe wegen, woonwijken en industrieparken waren aangelegd. Landbouw- en bosgebieden kwamen zwaar onder druk. Ook in Vlaanderen had 'De grenzen aan de groei', beter bekend als het ‘rapport van de club van Rome', ongerustheid gewekt.
Regionale comités werkten eerder al aan plaatselijke milieuproblemen, zoals waterverontreiniging in de streek, ruilverkaveling, streekontwikkeling, mank lopend openbaar vervoer enz. Door de begeleiding en ondersteuning van deze regionale comités groeide het besef dat deze problemen een gecoördineerde aanpak nodig hadden. In 1972 werd een stuurgroep opgericht die doelstellingen moest vastleggen en deskundigheid verzamelen. Hierdoor kwam het project in 1973 behoorlijk op gang. Een studieweekeinde legde de prioriteiten vast. Door het aantrekken van dienstplichtige gewetensbezwaarden (o.m. Frank Van Hoogenbemt, lic. scheikunde en milieusanering, en later Jan van Nieuwenborgh) kon de werking ervan binnen de dienst Regionale werking uitgebouwd worden.
De strategie van leefmilieugroepen in Vlaams Brabant
In de Brusselse rand begeleidde het project actiegroepen die de ongebreidelde verstedelijking van de regio bestreden. Dit resulteerde in een overkoepelend actiecomité Vlaams Brabant, dat door middel van studiedagen een gezamenlijke strategie van de leefmilieugroepen in Vlaams Brabant vastlegde. Ook binnen de Brusselse agglomeratie werkte de Stichting mee aan de oprichting en de begeleiding van de Brusselse Raad voor het Leefmilieu (BRAL).
Waakzaam opvolgen van gewestplannen en ruimtelijke ordening
Vanaf 1970 kwamen ook vele ontwerp-gewestplannen tot stand. Tijdens studiedagen georganiseerd door diverse regionale comités en een colloquium over ‘Grondbeleid’, te Brussel in 1975, werden deze regionale beleidsplannen voor ruimtelijke bestemming bestudeerd en waakzaam opgevolgd. Niet zelden leidde dit tot daadwerkelijke aanpassingen aan de voorgestelde plannen.
Aandacht voor stadsvernieuwing en leefbaarheid van de stad
In verschillende stedelijke comités, zoals in Gent, Antwerpen en Mechelen, werden studiedagen georganiseerd om de beleidsvoerders te bevragen over hun plannen omtrent de vernieuwing van de stadskernen. De deelnemers konden zo in directe dialoog gaan met plannenmakers en beleidsverantwoordelijken. Zonder dat men de directe effecten hiervan kon meten, heeft deze dialoog ongetwijfeld sporen nagelaten in het beleid en de uiteindelijk uitgevoerde plannen. In Gent groeiden de initiatieven uit tot een regionale projectgroep leefmilieu die een studiecyclus van zes studiemiddagen organiseerde.
Studiereizen naar Nederland in 1974 en 1976 brachten Vlaamse stedelijke beleidsmensen in contact met de vernieuwende concepten van onze noorderburen i.v.m. sanering en renovatie, aanleg van speelpleinen en woonerven in buurten, stadswijken en gemeenten. Ook deze contacten hebben ongetwijfeld bevruchtend gewerkt.
Kernenergie
In 1975 organiseerde het project leefmilieu twee colloquia over kernenergie. De gevaren en hoge kosten voor de samenleving kwamen in het eerste aan bod (Brugge, 26 april 1975). In het tweede keek men uit naar kansen voor alternatieve energiebronnen. Op een colloquium in 1977 werd de impact van de kernenergie op de samenleving verder bestudeerd, ook in het licht van het gevaar voor proliferatie van kernwapens (Dilbeek, 31 mei en 1 juni 1977).
Openbaar vervoer
In de stuurgroep leefmilieu groeide snel het besef dat het openbaar vervoer een belangrijke hefboom vormde voor de werking rond een schoner leefmilieu. In 1974 brachten we tijdens twee colloquia de problematiek in kaart. Dat leidde tot de oprichting van een aparte werkgroep in 1975. Het samenbrengen van enthousiaste deskundigen gaf een stevig elan aan het project. Een derde colloquium behandelde het stedelijke openbaar vervoer en een vierde boog zich over het kostenaspect. Wijlen verkeerskundige Roel de Jong verwoordde het treffend: “Goed openbaar vervoer kost geld, slecht openbaar vervoer nauwelijks minder.”
In talloze regionale comités werd de roep naar een slagvaardig openbaar vervoer steeds luider. Via regionale studiedagen, evaluatievergaderingen en plaatselijke projectgroepen werd bij het beleid wel een kentering waargenomen. Op studiereizen naar Nederland en het Zwitserse Basel werden deelnemers enthousiast over de klantvriendelijke voorbeelden die ze er zagen.
Het einde van de regionale werking was ook het einde van het project leefmilieu
Door de gewijzigde subsidieregeling voor het volkshogeschoolwerk moest de Stichting Lodewijk de Raet na 1978 dit regionale werk, wegens ‘onbetaalbaar’, stopzetten.
Anno 2018 moeten we constateren dat de vele voorbeelden nauwelijks inspirerend hebben gewerkt. Veel mooie woorden maar weinig moedige daden. Vergeleken met het buitenland is de kwaliteit van ons stads- en streekvervoer ronduit matig. Een groene golf voor tram en bus bijvoorbeeld is nog steeds niet gerealiseerd. Hoelang blijft de auto in België nog maatgevend?
Auteur: Frank Van Hoogenbemt, aangevuld door Herman Welter, november 2018
Frank Van Hoogenbemt (Wilrijk, °1952), lic. scheikunde en milieusanering, (Gent 1975, 1976), dienstplichtige gewetensbezwaarde bij de Stichting Lodewijk de Raet op de Regionale Werking in het project Leefmilieu (1976-1978), leraar wetenschappen ASO en TSO in verschillende scholen van het GO (1978-2012), bestuurder en voorzitter van de Antwerpse Volkshogeschool.