Historiek
Lodewijk de Raet
Lodewijk De Raet (Brussel, 1870-1914) was een belangrijke vernieuwer binnen de Vlaamse Beweging rond de eeuwwisseling. Hij introduceerde de dimensie van economische emancipatie, naast de taal- en cultuurontvoogding. Zijn idee van volksontwikkeling had tot doel de Vlaamse bevolking in staat te stellen de omschakeling naar een industriële samenleving te maken. Dit omvatte democratische betrokkenheid, inzicht in maatschappelijke evoluties, technische bijscholing en bewustwording van het belang van technisch en hoger onderwijs.
Oprichting van de organisatie
De Stichting Lodewijk de Raet werd bij Koninklijk Besluit van 14 oktober 1952 opgericht als instelling van openbaar nut. In de oorspronkelijke statuten lezen we: "De Stichting Lodewijk de Raet heeft als doel het beheer en bestuur van een instelling voor volksopleiding en studie. Deze instelling wil volwassen Vlamingen ondersteunen bij de ontplooiing van hun volkskracht, de vernieuwing van de volkscultuur en het ontwikkelen van hun samenhorigheidsbesef. Zij biedt vorming en bezinning aan rond culturele, maatschappelijke, economische en staatkundige problemen, in de geest en volgens de methode van de volkshogescholen."
Het Scandinavische idee van volksontwikkeling werd door de initiatiefnemers van de Stichting Lodewijk de Raet overgenomen, een halve eeuw later, in een maatschappij die getekend was door de Tweede Wereldoorlog, Vlaamse achterstand en ideologische verdeeldheid door de schoolkwestie.
Maurits Van Haegendoren (Leuven, 1903-1994) was historicus, archivaris bij het Algemeen Rijksarchief, later professor aan het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen in Brussel, en tussen 1968 en 1977, na zijn ontslag uit de Stichting Lodewijk de Raet, gecoöpteerd senator voor de Volksunie. Van Haegendoren had eerder het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts opgericht en startte in 1950 de eerste volkshogeschool in Vlaanderen.
De tweede initiatiefnemer was Max Lamberty (Brussel, 1893-1975), een neef van Lodewijk De Raet. Na een vertraagd doctoraat in de sociale wetenschappen werd hij hoogleraar sociologie aan het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden in Antwerpen, later aan de Koninklijke Militaire School. In 1962 werd hij medeoprichter en voorzitter van het Centrum voor Andragogisch Onderzoek, dat zich richtte op de studie van volwassenenvorming en cultuurbeleid.
Van Haegendoren was katholiek, Lamberty was vrijzinnig. Toch slaagden zij erin om markante figuren uit beide levensbeschouwelijke kampen aan hun bestuur te verbinden – een bijzondere prestatie in die tijd. Eén ding is duidelijk: Van Haegendoren had van meet af aan een helder concept over wat een volkshogeschool in en voor Vlaanderen moest en kon zijn. Hij wist de juiste medewerkers te vinden en te motiveren om dit te realiseren. Max Lamberty was de partner die hij nodig had om de politieke en ideologische steun te verzekeren. Samen wisten ze onder meer Herman Baeyens aan te trekken voor het bestuur. Baeyens, met zijn netwerk van Vlaamse bedrijfsleiders, zorgde voor een orthodox financieel beleid dat de organisatie duurzame stabiliteit gaf.
De jaren ‘50: Pioniersfase
Tussen de ontmoeting van beide oprichters op het Algemeen Vlaams Congres van 1949, de oprichting van de vzw Vlaamse Volkshogeschoolcursussen door Maurits Van Haegendoren en de eerste volkshogeschoolcursus in augustus 1950 in Hofstade, lag nauwelijks een jaar.
Tweeënhalf jaar later, eind 1952, toen de Stichting Lodewijk de Raet werd opgericht, had Van Haegendoren met zijn eerste cursusleiders al 16 residentiële cursussen van een week, 16 studieweekends en 3 studiereizen georganiseerd. Dit resulteerde in een totaal van 149 cursusdagen en 1.713 deelnemers. Het was een enorme prestatie met als doel financiële middelen te werven, te investeren in het eerste administratieve personeel en kantoorruimte, en vrijwilligers voor cursusleiders en sprekers te motiveren. Dit gebeurde allemaal in een periode waarin er nog geen sprake was van een overheidsbeleid voor volksontwikkelingswerk of subsidies. De gehele jaren vijftig werkten zij op dit elan verder.
De jaren ’60: Eerste professionele uitbouw
Het secretariaat verhuisde in 1964 van de Coudenberg in Brussel naar de Kanselarijstraat vanwege de toename van activiteiten en personeelsleden. Dit was een gevolg van de systematische uitbouw van de regionale werking. In elk arrondissement werd een regionaal comité opgericht, bestaande uit mensen uit verschillende maatschappelijke sectoren (gemeentebesturen, onderwijs, culturele, sociale en economische organisaties, enzovoort), die bereid waren Stichting Lodewijk de Raet te helpen bij het organiseren van studieweekends over algemene thema’s en zelf ook studiedagen te houden over streekproblemen. De eerste waren gericht op het bevorderen van een mentaliteitsverandering, de laatste bedoeld om pluralistische samenwerking voor de oplossing van streekproblemen te stimuleren.
In de jaren vijftig kon Stichting Lodewijk de Raet al rekenen op toenemende sympathie en steun van mensen uit diverse kringen, die inzagen dat de Vlaamse achterstand en achterstelling slechts konden worden weggewerkt door meer dialoog, verstandhouding en samenwerking.
De wet op de regionaal-economische ontwikkeling (1958), de wet op de ruimtelijke ordening en stedenbouw (1960) en de strijd voor culturele autonomie, met als eerste stap de aanstelling van een Minister voor Nederlandse Cultuur, vormden krachtige impulsen om de opkomende Vlaamse generaties te motiveren tot maatschappelijke vernieuwing.
De oprichting van regionale comités bleek geen probleem. Binnen enkele jaren beschikte Stichting Lodewijk de Raet over 27 regionale comités met gemiddeld vijftien leden per comité.
Ook de residentiële cursussen werden verder uitgebouwd. De programmering werd toevertrouwd aan de besturen of stuurgroepen van verschillende centra: het Centrum voor Creatief Werk en Spel, gericht op de vernieuwing van onderwijs en jeugdwerk; het Kadercentrum voor Cultureel Werk, gericht op kadervorming voor het sociaal-cultureel werk met volwassenen; en de Europese Volkshogeschoolreizen, opgezet als een 'reizende volkshogeschool' onder het motto ‘Kennismaking met Land, Volk en Cultuur’. Daarnaast waren er landbouwreizen verzorgd door het Agrarisch Comité.
Ook de cursussen ‘Bedrijfskadervorming’ kregen een eigen stuurgroep. Deze interne decentralisatie ondersteunde de kwalitatieve en kwantitatieve uitbouw. Het Centrum voor Andragogisch Onderzoek, opgericht als vzw in 1963 in samenwerking tussen Stichting Lodewijk de Raet en enkele hoogleraren en hoge ambtenaren, had een sterke invloed op deze ontwikkeling. De oprichter van dit centrum, Renaat Roels, volgde in 1968 Maurits Van Haegendoren op, toen deze senator werd voor de Volksunie. Renaat Roels, doctor in de sociale wetenschappen en verbonden aan de VUB, bleef voorzitter van de Stichting tot 1998.
De jaren ‘70: ontplooiing, emancipatie, democratisering
Stichting Lodewijk de Raet bereikte als organisatie een zekere maturiteit, maar de veranderende maatschappelijke context en het nieuwe cultuurbeleid van de Vlaamse overheid noopten tot herstructurering. Na de gouden jaren ’60 brak in 1974 een langdurige economische crisis uit. De hoge inflatie maakte de regionale werking steeds duurder. Maatregelen waren nodig om de efficiëntie en effectiviteit van de Stichting te behouden en versterken.
Alle medewerkers, vrijwilligers en beroepskrachten, werden opgeroepen tot een ‘Beraad’. Dit overleg resulteerde in de zogenaamde ‘Zwarte Brochure’ met als titel ‘Vormingsbehoeften en vormingswerk in deze tijd’, waarin de beleidslijnen voor de komende jaren werden vastgelegd.
Om meer maatschappelijke impact te bereiken, werden de doelstellingen ondergebracht in projecten met eigen stuurgroepen en stafmedewerkers. Deze projecten vervingen de afzonderlijke vzw’s, waardoor het administratief werk vereenvoudigde, de besluitvorming versoepelde en de efficiëntie verbeterde.
Op landelijk vlak werd met actiegerichte werkvormen gewerkt, wat ook de regionale comités ten goede kwam. Succesvolle projecten zoals ‘Bescherming en vormgeving van het leefmilieu’, ‘Vlaanderen in en rond Brussel’, ‘Emancipatie van de vrouw’, ‘Gemeente en Participatie’ en het Onderwijsproject hielden jarenlang stand.
Het overheidsbeleid speelde hierbij een cruciale rol. Frans Van Mechelen, medeoprichter van de Stichting en eerste minister van Nederlandstalige Cultuur (1968-1972), bouwde een sterk Nederlandstalig cultuurnet uit in Brussel (gemeenschapscentra, jeugdhuizen) en werkte nauw samen met de Stichting, onder meer bij de oprichting van cultuurraden in de 19 Brusselse gemeenten en een Centrum voor Samenlevingsopbouw.
In 1974 begon minister Rika De Backer met de voorbereiding van een decreet voor erkenning en subsidiëring van sociaal-culturele instellingen voor volwassenen. De economische crisis vertraagde echter de uitvoering. Toch was bekend dat het decreet langdurige cursussen zou aanmoedigen. De Stichting nam dit mee in haar vijfjarenplan (1975-1979) en richtte samen met de regionale comités vijf provinciale volkshogescholen op. Deze scholen zouden zich richten op basiscursussen algemene vorming en de begeleiding van regionale comités.
Het decreet van 1978 kende een moeizame start. Door een lage instapdrempel van 1.000 vormingsuren werden meer instellingen erkend dan verwacht, zonder voldoende financiële middelen. In 1980 besloot minister De Backer het aantal gesubsidieerde personeelsleden te beperken. Voor de Stichting betekende dit dat de vijf volkshogescholen erkend werden, maar dat het aantal gesubsidieerde stafleden beperkt bleef tot twee. Deze hadden hun handen vol met de vormingsuren en konden de regionale comités niet meer ondersteunen, waardoor deze stopten, tot teleurstelling van vele vrijwilligers.
Dit betekende echter niet het einde van de lokale werking. Het project ‘Gemeente en Participatie’ werd uitgebreid. De aandacht verschoof van de streekgemeenschappen naar de gemeenten, met de oprichting van gemeentelijke adviesraden en andere vormen van beleidsinformatie en inspraak. De Stichting begeleidde gemeentelijke culturele raden. Dit werkte aanstekelijk en leidde tot de oprichting van vele andere raden, zoals jeugdraden, sportraden, raden voor senioren en milieuraden.
In 1973 slaagde de Stichting erin een gebouw in het groen te huren in Kessel-Lo, dat werd ingericht als residentiële volkshogeschool onder de naam ‘De Bron’. Het aantal internaatscursussen was gestegen tot 72, waardoor eigen accommodatie noodzakelijk was geworden.
In 1978 kocht en renoveerde de Stichting ook een gebouw in Schaarbeek met voldoende ruimte voor de administratieve en educatieve staf en geschikt voor vergaderingen en cursussen.
De jaren ‘80: de generatieve periode
Vanuit Stichting Lodewijk de Raet ontstaan zeven zelfstandige vormingsinstellingen.
Na de oprichting van de Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie worden tussen 1979 en 1982 de vijf regionale volkshogescholen als zelfstandige vormingsinstellingen erkend. In 1983 wordt ook De Wakkere Burger verzelfstandigd. Om de communicatie en coördinatie tussen de moederinstelling en haar zelfstandige dochterorganisaties te bevorderen, wordt in 1986 het Samenwerkingsverband Stichting Lodewijk de Raet opgericht.
Hoewel deze confederatieve structuur kostbaar was, bood zij stabiliteit voor de jonge vzw’s en zorgde voor betere aanpassing aan regionale verschillen. De samenwerking op landelijk niveau leverde echter geen blijvende resultaten op.
In de tweede helft van de jaren '80 werd duidelijk dat de Stichting toe was aan een herbezinning op haar landelijke werking. In het derde vijfjarenplan (1985-1989) werd voorgesteld om de statutaire functie als pluralistisch gesprekscentrum voor belangrijke maatschappelijke problemen en beleidskeuzen nieuw leven in te blazen. Dit werd als te ambitieus beschouwd gezien de beperkte middelen en stafcapaciteit. Uiteindelijk werd het plan beperkt tot de organisatie van landelijke colloquia, zonder plaatselijke gespreksgroepen.
Vzw De Wakkere Burger was de voortzetting van het project ‘Gemeente en Participatie’ uit de jaren '60 en '70, dat culmineerde in de voorbereiding van de gemeenteverkiezingen van 1982. De organisatie ontwikkelde een dynamische werking rond de begeleiding van gemeentelijke adviesraden, informatie- en inspraakprojecten. Via het tijdschrift Ter-Zake, andere publicaties, studiewerk en studiedagen droeg de vzw bij aan de theorievorming over openbaarheid van bestuur en een burgergericht gemeentebeleid.
Het onderwijsproject richtte zich op beleidsgerichte colloquia en organiseerde steeds meer studiedagen en teambegeleiding binnen scholen. De staf creatieve expressie blonk uit in systematische opleidingen en methodiektrainingen op het gebied van dans- en bewegingsexpressie, spelmethodiek en drama. De eerste cursussen voor taalvorming en creatief schrijven toonden de voortdurende vernieuwingsdrang van de Stichting.
De jaren ’90: postmoderniteit en wisselend overheidsbeleid
In deze periode breken maatschappelijke en culturele veranderingen volop door. Economisch worden ze gekenmerkt door ‘Thatcherisme’ en ‘Reaganomics’ (privatisering, deregulering, globalisering). Technologisch spreken we van de ‘ICT-revolutie’ (geïnformatiseerde productie, telecommunicatie, internet). Sociaal en cultureel treden individualisering, schaalvergroting, vermarkting, mediatisering en uniformisering van cultuurgoederen op de voorgrond.
Dit nieuwe denken beïnvloedt ook het overheidsbeleid. Het sociaal-cultureel vormingswerk moet zijn maatschappelijk nut bewijzen met cijfers. Het verenigingsleven wordt vooral gezien als een verzuilingsmechanisme, terwijl vorming op individuele ontplooiing moet focussen. De kunstensector krijgt de voorkeur vanwege zijn massale zichtbaarheid, aantrekkelijk voor reclame, sponsoring, economische citymarketing en internationale promotie.
In 1995 wordt een nieuw decreet voor het sociaal-cultureel werk aangenomen. De erkenningsvoorwaarden voor vormingsinstellingen worden strenger: voortaan zijn 3.000 vormingsuren vereist in plaats van 1.000. Hierdoor kunnen de vijf provinciale volkshogescholen van de Stichting, die slechts 1.000 tot 1.500 uren produceren, niet langer zelfstandig erkend blijven en fuseren zij opnieuw met de moederorganisatie.
Zes maanden later besluit minister Luc Martens dat er onvoldoende middelen zijn om het decreet uit te voeren. De subsidiebedragen worden bevroren op het niveau van 1994, wat tot grote financiële verliezen voor de Stichting leidt. Deze situatie blijft aanhouden tot 2002.
Het Gesprekscentrum organiseerde desondanks nog enkele landelijke colloquia. Het colloquium over ‘De Derde Fase van de Staatshervorming’, met vooraanstaande hoogleraren en politici, werd door Senaatsvoorzitter F. Swaelen als historisch van betekenis beschouwd. In 1995 moest de werking van het Gesprekscentrum echter alsnog worden stopgezet.
Ook in 1993 moest de Stichting haar residentieel gebouw ‘De Bron’ in Leuven opgeven.
Het Onderwijsproject kende succes met colloquia over onderwijsbeleid en cursussen voor de navorming van leerkrachten. De deelstaf ‘Kunstzinnige Vorming’ bleef goed functioneren. Vooral de sector ‘creatief schrijven en taalvorming’ was populair. Vernieuwend was de combinatie van creatief schrijven met biografie als vormingsmethode.
In de sector ‘Voorbereiding op Pensioen’ werd het aanbod verruimd met cursussen levens- en loopbaanplanning. De dienst Mens Groep Organisatie (MGO) specialiseerde zich in ‘Leiding geven’ en ontwikkelde nieuwe cursussen, gericht op veranderingen in de relationele en werksfeer binnen social-profitorganisaties.
Uit deze initiatieven blijkt dat voortdurende bezinning en vernieuwing in het vormingswerk mogelijk zijn zonder een bureaucratisch systeem van kwaliteitszorg.
De jaren 2000: Verplichte inperking en de heropstanding
In 1999 kondigde minister van Cultuur Bert Anciaux een grondige herziening van de sector aan en een volledige vervanging van het decreet uit 1995. Deze derde decretale reorganisatie beoogde de verhoging van de kwaliteit in het sociaal-cultureel vormingswerk door middel van strikte beleidsplanning en evaluatie, in ruil voor meer middelen.
Voor Karel Van Goethem, die in 1998 de fakkel overnam van zijn invloedrijke voorganger Renaat Roels, werd dit een grote uitdaging. Van Goethem, beleidsmedewerker aan de Universiteit Antwerpen, moest het brede pionierswerk van de Stichting zien te verankeren. Dit resulteerde in de oprichting van 13 regionale volkshogescholen onder de naam Vormingplus. Vrijwel alle medewerkers van Stichting Lodewijk de Raet stapten over naar deze centra.
De Stichting zelf bleef achter met slechts 2,5 VTE educatieve medewerkers en moest zich heroriënteren als Gespecialiseerde Vormingsinstelling rond één thema. Minister Paul Vangrembergen gaf de Stichting twee jaar om zich te profileren op het thema ‘functionele vorming m.b.t. sociale participatie in het kader van actief burgerschap’, omdat dit aansloot bij haar eerdere activiteiten. De Stichting kreeg erkenning en financiering voor 1.750 vormingsuren, maar andere activiteiten zoals kunstzinnige vorming, het onderwijsproject, het gesprekscentrum en educatieve reizen werden niet langer gesubsidieerd.
Hierdoor was de Stichting genoodzaakt haar eigendom aan het Liedtsplein in Brussel-Schaarbeek te verkopen en haar personeel te concentreren in Gent, waar eerder haar Oost-Vlaamse volkshogeschool gevestigd was.
In 2005 keerde oud-medewerker Yves Larock terug als nieuwe directeur. Hij gaf de Stichting een nieuwe impuls door het thema ‘sociale participatie in het kader van actief burgerschap’ verder uit te werken en om te zetten in operationele doelstellingen binnen het beleidsplan 2006-2009. Hierdoor kon het aantal vormingsuren groeien tot bijna 2.750 in 2008.
De nieuwe voorzitter Herman Lauwers, voormalig parlementslid, erfde in 2008 een organisatie in volle transitie. De Stichting breidde haar werkveld uit naar niet-gesubsidieerde vormingsdoelstellingen, gericht op participatievaardigheden en -processen op maat van organisaties, overheden, bedrijven en gemeenschappen. Deze verbreding was financieel noodzakelijk en beantwoordde aan de verschuiving in de vraag naar vorming: van cursusplekken naar de praktijk, van het individu naar groepen en organisaties.
Na de beleidsperiode 2006-2010 kreeg Stichting Lodewijk de Raet een zeer positieve evaluatie van de Vlaamse Overheid, waarmee zij haar positie onder het nieuwe decreet versterkte.
De jaren 2010: transformatie en herpositionering
In 2012 werd het 60-jarig bestaan van de Stichting Lodewijk de Raet gevierd in een optimistische sfeer. De organisatie had de derde decretale hervorming van het sociaal-cultureel volwassenenwerk overleefd. De medewerkers realiseerden meer dan 2.000 vormingsuren binnen complexe werkvormen zoals procesbegeleiding, groepsdynamica en cocreatie. Hierbij werd samen met betrokkenen gezocht naar antwoorden op complexe vragen en problemen. Educatieve medewerkers specialiseerden zich in het begeleiden van veranderings- en beslissingsprocessen, interculturele dialoog en conflictbeheersing, steeds gericht op participatiebevordering en cocreatief handelen.
Er bleef echter een dubbel probleem: enerzijds bleven de subsidies achter bij de stijgende kosten voor personeel en informatietechnologie. Anderzijds sloten de subsidiecriteria onvoldoende aan bij de toenemende vraag naar procesbegeleiding in reële contexten, in plaats van persoonlijke ontwikkeling via traditionele cursussen.
Op voorstel van de medewerkers besloot de Raad van Bestuur in 2013 om de gespecialiseerde vormingsactiviteiten een nieuwe roepnaam te geven, gericht op een breder publiek. Dit was niet alleen een noodzaak, maar ook een statement: cocreatie werd gepresenteerd als een waardevolle aanpak voor organisaties zoals overheidsinstellingen, bedrijven, scholen en ziekenhuizen. Na een breed consultatieproces werd de naam “Kwadraet” gekozen.
Het beleidsplan 2016-2020 stond in het teken van transformatie. De focus verschoof naar specialisatie in cocreatieve begeleiding (o.a. ‘train de trainers’) en ondersteuning van organisaties bij complexe uitdagingen. Actieve werving van opdrachten bij lokale overheden, wijken en buurten werd een speerpunt. Ook werd de organisatiearchitectuur aangepast aan deze scherpere identiteit.
In 2018 werd vzw Schakel, een centrum voor cocreatie met focus op lokale projecten in Oost- en West-Vlaanderen, geïntegreerd. Hierdoor werden drie gespecialiseerde clusters afgebakend:
- Kwadraet – gespecialiseerd in persoonlijke vorming en groepsbegeleiding rond cocreatie
- Schakel – gericht op lokale cocreatieve projecten
- Actief na Pensioen – met seminaries voor de overgang naar een maatschappelijk actieve levensfase
Elke cluster werd verantwoordelijk voor communicatie, deelnemerswerving, opdrachtcontracten en een jaarlijks financieel plan. Vertegenwoordigers van de clusters kregen een plaats in het Dagelijks Bestuur en de Financiële Commissie, waarmee cocreatie en zelfsturing ook intern werden geïntegreerd.
Het visitatieverslag van 2018 was positief, maar legde ook de moeilijkheden bloot waarmee de Stichting worstelde om haar werking binnen het strikte kader van het decreet van 2003 te passen. De vierde decretale reorganisatie van het sociaal-cultureel werk in 2017 bood echter nieuwe kansen. Minister Sven Gatz schafte de scheiding tussen Verenigingen, Vormingsinstellingen en Bewegingen af. In plaats daarvan introduceerde hij drie verplichte sociaal-culturele rollen (verbindende, kritische en laborrol) en vier functies (culturele, maatschappelijk bewegende, gemeenschapsvormende en lerende functie). De gemeenschapsvormende en lerende functie sloten het best aan bij de activiteiten van de Stichting.
Vanaf 2021 werd het strikte kader van erkende cursusuren verlaten, waarmee de Stichting opnieuw ruimte kreeg om haar werkveld verder te ontwikkelen en uit te breiden.
De jaren 2020: terug naar de bron
In het beleidsplan 2021-2025 kon Stichting Lodewijk de Raet haar betoelaging onderbouwen vanuit een bredere maatschappelijke opdracht als facilitator en versterker van burgerbetrokkenheid, gemeenschapsvorming en samenlevingsopbouw.
Minister Jan Jambon herwerkte echter het decreet van 2017. De vijfde decretale reorganisatie stelde deelname in de vrije tijd als subsidievoorwaarde, waardoor activiteiten tijdens werktijd niet langer in aanmerking kwamen. Het verslag van de visitatiecommissie in 2023 wees uit dat de cursussen en begeleidingsprocessen van Kwadraet en VOP/ANP niet langer voldeden aan de subsidiecriteria, aangezien de deelnemers meestal professionals waren of hun pensioensleven voorbereidden via seminaries waarvoor ze verlof kregen.
De Stichting kreeg nog een jaar de tijd om haar beleidsplan hierop aan te passen. Zonder betoelaging werden de activiteiten van Kwadraet en VOP echter zwaar verlieslatend. Eind 2024 werden de seminaries rond pensioenvoorbereiding stopgezet, samen met de pensionering van de betrokken medewerker. Verschillende stafleden van Kwadraet vertrokken, waarvan één met pensioen. De begeleidingsactiviteiten van Kwadraet werden verzelfstandigd. Medewerkers en freelancers richtten met steun van de Stichting een eigen vennootschap op. Naam, klantenbestand, nieuwsbriefadressen en lopende contracten werden zoveel mogelijk overgedragen.
Beleidsplan 2026-2030: Florerende Gemeenschappen
Het beleidsplan 2026-2030 richtte zich op de uitbouw van de cluster “Florerende Gemeenschappen”, voortgekomen uit de voormalige cluster “Schakel”. In dit plan worden leerplekken opgezet op diverse locaties, zoals buurten, wijken, pleinen, markten en woonzorgcentra. Hier nemen bewoners zelf initiatieven die onderlinge betrokkenheid, buurtschap, zelforganisatie en lokale emancipatie bevorderen.
Deze leerplekken functioneren als experimentele labo’s, waaruit kennis wordt opgedaan over het ontstaan en de bestendiging van burgerinitiatieven. De Stichting neemt hierin tijdelijk een participerende rol, verbindt de initiatieven onderling en bouwt een netwerk op met gelijkaardige projecten. Het doel is om de opgedane kennis en ervaring Vlaams-breed te verspreiden.
Er wordt ook gezocht naar nieuwe spelregels tussen burgers en overheid, ter aanvulling of vervanging van traditionele instrumenten zoals adviesraden, subsidies en inspraakprocedures.
Het nieuwe beleidsplan, ingediend in december 2024, vroeg om een verhoogde betoelaging, aangezien de mogelijkheid om eigen inkomsten te genereren met deze activiteiten kleiner is dan bij de vroegere begeleidingsseminaries met betalende deelnemers.