Terug naar de vorige pagina

Burgerparticipatie

Mondelinge geschiedenis - deel 4: over het Kadercentrum voor Kultureel Werk en over Burgerparticipatie

Volksontwikkeling en culturele ontwikkeling waren altijd al doelstellingen van de Vlaamse beweging en van bij de oprichting stonden ze centraal in de werking. Hoe ondersteunde en versterkte de Stichting het bestaande en plaatselijke verenigingsleven? Hoe werkte de Stichting aan de oprichting van gemeentelijke culturele raden? Wat waren de middelen waarmee ze de professionalisering versterkte? Dat verneemt u in de interviews met Huib Hinnekint en Trees Bauwens. In de tekst van Marjet Garrebeek leest u hoe uit het werk voor gemeentelijke jeugdraden het plaatselijk jeugdparticipatie- en jeugdwelzijnsbeleid voortkwam. Het interview met Mark Suykens schetst hoe al het vorige werk, onder meer door decreetwijzigingen, in een omvattend project voor burgerparticipatie uitmondde: de Wakkere Burger.

Lees meer Deel 1: Hoe het begon
Vernieuwing van het volksontwikkelingswerk en het verenigingsleven
Het begin van een eigen Vlaams cultuurbeleid
Het studieweekend ‘cultureel werk in vereniging en gemeente’
Gemeentelijke culturele raden

Lees meer Deel 2: Het Kadercentrum voor Cultureel Werk
Het Kadercentrum voor Cultureel Werk
Burgerparticipatie en de ontwikkeling van het lokale cultuurbeleid
Het tijdschrift ‘Kultureel Werk’
Vorming van vrijwilligers en van het groeiende professionele kader
Een ‘systematische opleiding’ voor professionele cultuurwerkers
Kunst en leven in gesprek: “de receptief-reflectieve methode”

Lees meer Deel 3: De grote herverkaveling
De ‘grote’ herverkaveling
Naar de ‘wakkere burger’ en MGO

Lees meer Deel 4: Jongerenparticipatie
Binnen het Kadercentrum: aandacht voor plaatselijk jeugdbeleid
Naar een zelfstandige Jeugddienst
Verruiming: kenniscentrum voor plaatselijk jeugdwelzijnsbeleid

Deel 1: hoe het begon

Vernieuwing van het volksontwikkelingswerk en het verenigingsleven

Van bij haar oprichting (1952) heeft de Stichting zich ingezet voor de vernieuwing van het volksontwikkelingswerk en het verenigingsleven. Zij richtte die inspanning vooral op de vorming van de talloze vrijwilligers die leiding gaven in de cultuursector. Zo wilde de Stichting actievere vormen van cultuurparticipatie en samenwerking bevorderen. Die inzet spoorde met het toenmalige streven van de Vlaamse beweging naar een eigen cultuurbeleid. 

Het begin van een eigen Vlaams Cultuurbeleid

Het streven naar culturele autonomie van de Vlamingen kreeg een eerste erkenning toen R. Van Elslande (1916-2000) in 1961 minister voor Nederlandse Cultuur en adjunct voor Nationale Opvoeding werd. Hij gaf de Leuvense Studiegroep voor Cultuurbevordering o.l.v. prof.  Frans Van Mechelen de opdracht een reeks studies te ondernemen met het oog op een Vlaams cultuurbeleid. De eerste studie betrof: “Zalen voor culturele doeleinden” met een vergelijking van de toestand in andere landen.
Toen prof. Frans Van Mechelen  minister van Cultuur werd (1968-1972) maakte hij een begin met een eigen Vlaams cultuurbeleid. Daarbinnen kreeg de uitbouw van een culturele infrastructuur de hoogste prioriteit. Ook fusies van gemeenten waren toen aan de orde van de dag en het was duidelijk dat de culturele infrastructuur een zaak van de gemeenten zou worden. 

Voorts kwam, als gevolg van een eerste grondwetswijziging, in december 1971 de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap samen; dat was de vergadering van alle Vlaamse senatoren en volksvertegenwoordigers van het Belgische parlement. En in 1972 ondertekenden de politieke partijen het cultuurpact. Dat moest de pluralistische samenstelling van cultuurraden en andere gemeentelijke adviesorganen garanderen.

Het studieweekend ‘cultureel werk in vereniging en gemeente’

Toen de contouren van dit beleid duidelijk werden besloot de Stichting hieraan alle steun te geven. Het Centrum voor Andragogisch Onderzoek kon de inhoudelijke deskundigheid leveren om deze ontwikkelingen op de voet te volgen. Het uitgangspunt van de Stichting was dat een dergelijk beleid alleen kans op slagen had als het samen met de lokale bevolking werd ontwikkeld. De voornaamste knelpunten waren: de sterke verzuiling van het lokale culturele werk (ook qua ‘zalen’) en het gebrek aan visie op een eigentijdse culturele infrastructuur.

Zo kwam het studieweekend ‘cultureel werk in vereniging en gemeente’ tot stand. Het werd aangeboden aan de gemeenten die er (via de regionale comités van de Stichting) om vroegen. Het eerste weekend vond plaats op 3 en 4 april 1965 in Dendermonde. 
Op het programma stonden enkele korte lezingen, presentaties en discussies, maar het was vooral opgevat als een proces van samenlevingsopbouw. Aan het studieweekend ging een gemeentelijk zelfonderzoek vooraf. Daarbij brachten sleutelpersonen het lokale cultuurleven en de infrastructuur in kaart. Zij rapporteerden daarover tijdens het studieweekend en de bevindingen werden besproken. Om iets aan de beeldvorming te doen - toen kenden we bijvoorbeeld het open-kastsysteem in de bibliotheken nog niet –zagen de deelnemers een diavoorstelling met foto’s uit het buitenland van grote en kleine culturele infrastructuur. Als slot van het weekeinde stelde men een “follow-up groep” samen; die zorgde dat de aanbevelingen geen dode letter bleven. Door deze werkwijze zijn de gemeentelijke culturele raden ontstaan.

Gemeentelijke culturele raden

Het eerste concept van statuten voor een gemeentelijke culturele raad is ontstaan in Dendermonde. Bij het afsluiten van het studieweekend boog een werkgroep zich hierover. De Stichting begeleidde die verder. Het ging hierbij om een formule waarbij een groep sterkhouders van de plaatselijke cultuursector het gemeentebestuur zouden adviseren over het te voeren cultuurbeleid. Dit was een nieuwe, ongekende vorm van burgerparticipatie. De gemeenten kenden wel het concept van “cultuurcommissie” bestaande uit ter zake geïnteresseerde gemeenteraadsleden. Maar hier ging het om een door de gemeenteraad erkend pluralistisch samengesteld adviesorgaan, bestaande uit de dragers van het lokale culturele leven in al zijn vormen. Dat eerste concept van statuten werd via “Leiding”, het kaderblad van het Davidsfonds, ter discussie aan zijn leden aangeboden. Zo werd de oprichting van een cultuurraad vrij snel in veel gemeenten het voorwerp van debat.

In deze context werd de Stichting in alsmaar meer gemeenten gevraagd om een dergelijk weekend te organiseren. Aan het begin van de jaren zeventig liep dit op tot tien studieweekends per jaar. Soms gaven deze studieweekends aanleiding tot een langdurig proces van begeleiding. Het overheidsbeleid volgde deze ontwikkeling en vond er zijn inspiratie in.

Deel 2: het Kadercentrum voor Kultureel Werk

Het Kadercentrum voor Kultureel Werk

Om aan de toenemende vraag te beantwoorden richtte de Stichting in 1967 het ‘Kadercentrum voor Kultureel Werk’ (cultuur met ‘k’; de Stichting gebruikte de progressieve spelling) op als vzw. Trees Bauwens werd als stafmedewerker verantwoordelijk voor de werking. Naast de ondersteuning en ontwikkeling van burgerparticipatie aan het lokale cultuurbeleid werden hier twee andere activiteiten ondergebracht. Dat waren: de vorming van de vrijwilligers en van het groeiende professionele kader, en de inhoudelijke en methodische vernieuwing van het lokale sociaal-culturele (vormings)werk. Daarvoor kon het Kadercentrum verder rekenen op de inhoudelijke inspiratie en praktische steun van het Centrum voor Andragogisch Onderzoek (Renaat Roels, Huib Hinnekint, André Besters, Arnold Herrebout). 

Burgerparticipatie en ontwikkeling van het lokale cultuurbeleid

Het Kadercentrum nam meteen de succesrijke studieweekenden “Cultureel werk in vereniging en gemeente” over. De ontwikkeling van het lokale cultuurbeleid ging in deze periode heel snel. Daarbij werden de contouren van cultuuurcentra, van gemeentelijk cultuurbeleid en van de inspraak op dit terrein steeds duidelijker. Kwesties als het beheer van deze centra en de functie van een cultuurfunctionaris stelde de Stichting op scherp. Ter ondersteuning ervan organiseerde het Kadercentrum jaarlijks een ideeënbeurs, waarin voortrekkers en schepenen van elkaars ervaringen konden leren. Met dat doel vonden ook uitstappen (bv. naar nieuwe bibliotheken) en studiereizen naar Nederland (naar cultuurcentra) plaats. Ook bracht het Kadercentrum regionale bijeenkomsten van vertegenwoordigers van cultuurraden op gang.

Het tijdschrift ‘Kultureel Werk’

In 1971 riep het Kadercentrum het tijdschrift ‘Kultureel Werk’ in het leven. Het verscheen vier keer per jaar. Naast opiniërende bijdragen werd er uitvoerig in gerapporteerd over ontwikkelingen in de gemeenten. Het was bedoeld voor praktijk- en beleidsmensen betrokken bij het zich snel ontwikkelend lokale cultuurbeleid. Meer dan vijftig plaatselijke correspondenten werkten er aan mee.

Vorming van vrijwilligers en van het groeiende professionele kader

De cursussen kadervorming bestonden uit residentiële bijeenkomsten van een week en/of cycli voor belangstellenden uit de ruime sociaal-culturele sector. Thema’s waren: ‘Discussiëren en vergaderen’, ‘Werken met groepen’, ‘Spreken in het openbaar’,  ‘Sociale vaardigheden en leiderschap’, ‘Educatieve programma’s maken’…

Een ‘systematische opleiding’ voor professionele cultuurwerkers

Het aantal mensen dat beroepsmatig in de culturele sector werkte, groeide snel aan; daarom begon de overheid eisen te stellen aan hun deskundigheid. Het Kadercentrum speelde hierop in door hen een systematische opleiding aan te bieden. De overheid erkende die (1975-1980) en ze werd zeven keer succesvol georganiseerd. Ze bestond uit tien residentiële weekends en twee cursusweken. De deelnemers kwamen uit allerlei organisaties en instellingen: sociaal-culturele verenigingen, cultuurcentra, gemeentelijke jeugd- en cultuurdiensten, jeugdhuizen, buurt- en opbouwwerk enz.

Het ruime programma omvatte: inzichten en vaardigheden in en voor het sociaal-culturele werkveld, programmeren, begeleiden en evalueren van educatieve processen, sociale vaardigheden en groepsdynamica, werkvormen, methoden en (audiovisuele) technieken. De deelnemers werkten actief mee aan de concrete uitwerking van het programma. Tussen de bijeenkomsten werkten ze aan opdrachten in het eigen werkveld. Toen de overheid de erkenning ophief en zelf deze opleiding - gratis - ging organiseren, moest het Kadercentrum dit werk stopzetten. Vanaf 1971 start ook de werking gericht op plaatselijk jeugdbeleid.

‘Kunst en leven in gesprek’: de receptief-reflectieve methode

Daarnaast kwam onder impuls van Renaat Roels een aanbod tot stand onder de algemene noemer ‘Kunst en leven in gesprek’; het ging gepaard met een nieuwe methode om met kunst om te gaan: ‘de receptief-reflectieve methode’. Het uitgangspunt ervan was: deelnemers zo breed en bewust mogelijk helpen ervaren wat het open contact met een concreet kunstwerk (literatuur, toneel, beeld, schilderwerk, film) hen doet; en vervolgens die ervaring verhelderen en toetsen aan de ideeën en indrukken van andere deelnemers. Dat leidt tot een verdiept inzicht en een intensere beleving. De kringleider rondt de bespreking af met een fase ‘aanvulling en uitwerking’ die verwijst naar informatie over de auteur, situering in zijn tijd en naar verdere documentatie. Voorbeelden hiervan waren cursussen: ‘Hoe leid ik een literatuurkring?’, ‘Hoe leid ik een filmkring?’. Renaat Roels beschreef deze methode in een artikel in het tijdschrift ‘Volksopvoeding’, 14e jaargang, nr. 5-6, 1965. De vandaag bestaande leeskringen zijn schatplichtig aan die toen verspreide methode. Ook andere cursussen droegen bij aan de vernieuwing van het vormingswerk: bijvoorbeeld over het actieve gebruik van (het toen nieuwe medium) video en over feestcultuur. 

Deel 3: de grote herverkaveling

Nieuwe Vlaamse decreten

De decreten van de Vlaamse overheid (1975 en 1978) op het jeugd- en volwassenenvormingswerk vergden een grondige herschikking van het werk van de Stichting. Bovendien was in die jaren de idee van participatie aan het plaatselijke cultuurbeleid ook naar andere domeinen verschoven: jeugdwerk, ruimtelijke ordening en openbaar vervoer, milieu enz.

Een herverkaveling van de activiteiten drong zich op. In 1975 werd de ‘Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie en Expressie’ opgericht. Het was een vehikel waarin de vormingsactiviteiten voor jongerenparticipatie en kunstzinnige vorming (de expressiecursussen van het vroegere ‘Centrum voor creatief werk en spel’) konden worden gesubsidieerd. 

Het decreet van 1978 verplichtte de Stichting tot een nog grondiger reorganisatie. De opgerichte Provinciale Volkshogescholen namen gaandeweg veel activiteiten van de Stichting over, ook van het Kadercentrum. Ook medewerkers verhuisden naar deze Volkshogescholen. 

Naar de ‘wakkere burger’ en MGO

De groeiende aandacht voor inspraak en participatie leidde, begin jaren 80 tot een nieuwe titel voor het tijdschrift van het Kadercentrum: “Kultureel Werk en Participatie”. Maar toen had de inmiddels binnen de Stichting opgerichte vzw ‘De wakkere Burger’ de op gemeentelijke participatie gerichte activiteiten grotendeels overgenomen. Vanaf 1983 gaven zij ‘Terzake - Tijdschrift voor een open en inspraakgericht gemeentebeleid’ uit. De redacteur ervan was Gerard Hautekeur.

Het project “Mens, Groep, Organisatie” (MGO) zou onder de leiding van Arnold Herrebaut (°1940-2018) jarenlang vorming en opleiding blijven verstrekken over veranderingsprocessen in groepen en organisaties. Meer lezen over dit project kan in het thema Leidinggeven en samenwerken

Auteurs: Trees Roels, Huib Hinnekint en Dani R. Leroy, winter 2018-2019

Deel 4: Jongerenparticipatie

Binnen het Kadercentrum: aandacht voor plaatselijk jeugdbeleid

In 1971 startte, parallel aan de werking voor het plaatselijk cultuurbeleid en de culturele raden, binnen het “Kadercentrum voor Kultureel Werk”, de ondersteuning van het plaatselijk jeugdbeleid en van jeugdraden. Ook hier waren de doelen: democratische burgerschapsvorming, de samenwerking tussen het plaatselijke jeugdwerk stimuleren én deskundigheidsbevordering.

Als doelgroepen stonden voorop: leden van de gemeentelijke jeugdraden, leiders en leidsters van het plaatselijke jeugdwerk, PV’s (permanent verantwoordelijken) van jeugdhuizen, geïnteresseerde ‘niet-georganiseerde’ jongeren en schepenen voor de jeugd.

De gekozen werkvormen waren: studieweekends en avondcycli op aanvraag over ‘jeugd en gemeente’. Soms was een langdurige, projectmatige begeleiding nodig, bijvoorbeeld voor de oprichting van een jeugdraad of voor een grondige vernieuwing van de bestaande. Daarnaast organiseerden we residentiële cursussen ‘gemeentelijk jeugdbeleid’ waaraan ook schepenen voor de jeugd deelnamen, regionale en nationale ideeënbeurzen voor jeugdraden, studiereizen naar Vlaamse steden en gemeenten en naar Nederland. In het tijdschrift ‘Kultureel Werk’, oorspronkelijk gericht op gemeentelijke culturele raden, kwam een rubriek ‘nieuws uit jeugdraden’.

Naar een zelfstandige Jeugddienst

Het decreet op het landelijk jeugdwerk (1975) bood de mogelijkheid om de vzw ‘Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie en Expressie’ op te richten. Het onderdeel jongerenparticipatie van het Kadercentrum kwam hier terecht. De Jeugddienst werd zo lid van de Nationale Jeugdraad en bouwde vele contacten op met koepels van het landelijk jeugdwerk, vooral de Katholieke Jeugdraad. Zo kwam er ook in die milieus meer aandacht voor het plaatselijk jeugdbeleid. Dit resulteerde in de publicatie van de Katholieke Jeugdraad: “Elementen van gemeentelijk jeugdbeleid”. We werkten mee aan het onderzoeksproject “Jeugd en Emancipatie” en aan de nationale campagne ‘Jeugd en Gemeente’ ter voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 1976. Dit leidde tot heel veel plaatselijke begeleidingen.

Intussen evolueerde het tijdschrift ‘Kultureel Werk’ naar ‘Kultureel Werk en Participatie’. Een studiegroep i.s.m RUG (prof. Willy Faché) bestudeerde voorstellen van decreet op het plaatselijk gesubsidieerd jeugdwerk en het decreet op gemeentelijke jeugdraden. Het resultaat hiervan verscheen in het speciaal daartoe opgezet informatieblad “De-kreet”.

Verruiming: kenniscentrum voor plaatselijk jeugdwelzijnsbeleid

Gaandeweg kwam er meer aandacht voor de plaatselijke professionalisering: vele gemeenten investeerden in een jeugddienst met jeugdconsulenten en uitgebouwde speelpleinwerkingen. De Jeugddienst richtte daarom een collegagroep voor jeugdconsulenten op. Die legde de basis om voorstellen voor het statuut en profiel van de gemeentelijke jeugdconsulent uit te werken. Later leidde dat tot de oprichting van een eigen organisatie nl. de VVJ: de Vereniging van Vlaamse Jeugddiensten.

Het aanbod van de Jeugddienst  verruimde met een documentatiedienst waar jeugdraden terecht konden met vragen. Er kwam nu ook een specifiek tijdschrift voor het lokaal jeugdwerk nl. “Uitspraak”. De kadervorming groeide verder met thema’s als: effectief vergaderen, maken van jongerentijdschriften. Daarnaast verzorgde de Jeugddienst het secretariaat van de gemeenschappelijke Studiegroep voor Jeugdwelzijnsbeleid, een initiatief van het Seminarie voor Jeugdwelzijn en Volwassenvorming van de RUG én de Jeugddienst. Het gemeentelijk jeugdbeleid ontwikkelde zich steeds meer tot jeugdwelzijnsbeleid, wat veel ruimer was dan jeugdwerkbeleid. Zo droeg de Jeugddienst naast adviesverlening en het basiswerk, nl. de vorming ter plaatse, ook met studiewerk bij tot beleidsvoorbereidend werk.

De Jeugddienst werkte ook intensief samen met provinciebesturen om het plaatselijk jeugdbeleid en de jongerenparticipatie te ondersteunen. Verder investeerde ze in de Commissie Gemeentelijk Jeugdbeleid van de (toenmalige) Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten (VBSG). Deze commissie legde de basis voor het allereerste Vlaamse decreet lokaal jeugdbeleid begin jaren 80. De commissie bestond uit schepenen voor de jeugd, jeugdconsulenten, enkele Vlaamse ambtenaren en de stafmedewerker van de Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie die vooral heel wat tekstmateriaal aanleverde voor het commissiewerk.

In die periode integreerde de werking steeds meer in het project “De Wakkere Burger”. De aanpak werd verruimd tot gemeentelijk info en participatiebeleid ter inspiratie van een grootschalige campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1982.

Stafmedewerkers in de periode 1971 tot 1985 waren: Marjet Garrebeek, Mark Suykens, Betty Dewachter, Thérèse Coens, Paul Van Steenvoort.

Auteur: Marjet Garrebeek, december 2018

Marjet Garrebeek (Ukkel, 1948°), sociaal cultureel werk HISS, medewerker Centrum voor Andragogisch Onderzoek (1971), stafmedewerker Stichting Lodewijk de Raet voor het Kadercentrum voor Kultureel Werk en de Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie en Expressie (1971-1978), stafdocente sociaal kultureel werk aan het  H.I.M.W Antwerpen, later Karel de Grote Hogeschool (1978-1998), trainer-consultant Voca, ouderenproject (1998-2008).