Terug naar de vorige pagina

Provinciale Volkshogescholen

Mondelinge geschiedenis - deel 11: over de Provinciale Volkshogescholen

Lees meer over
Regelgeving vervangt de regionale werking door kleine plaatselijke vormingsinstellingen
De opdracht van de Provinciale volkshogescholen
Bereikte resultaten na 10 jaar werking
De kracht van het samenwerkingsverband
De pijnpunten komen aan het licht
De provinciale volkshogescholen zoeken hun eigen weg

Regelgeving vervangt de regionale werking door kleine plaatselijke vormingsinstellingen

Het decreet betreffende de erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige instellingen voor sociaal-cultureel vormingswerk voor volwassenen, dat vanaf 3 maart 1978 van kracht werd, was tegelijkertijd een zegen en een bedreiging voor het vormingswerk. Een zegen omdat het een degelijke subsidiëring met zich bracht. Het K.B. van 1967 subsidieerde grofweg 50% van de uitgaven, terwijl het nieuwe decreet een subsidie van 95% (0% vanaf de derde educatieve medewerker) op de personeelslast voorziet, naast een basis- en een werkingstoelage.

Deze betere subsidieregeling maakte de verdere professionalisering van het vormingswerk mogelijk zodat Vlaanderen een deel van zijn achterstand kon inlopen. Een bedreiging omdat voortaan een welbepaald soort vormingsuren (12 inschrijvingen, 10 deelnemers, minimaal 6 uren) moet worden gepresteerd. Het zinvol vormingswerk van de regionale comités was gedoemd om te verdwijnen. Bovendien zou blijken dat de nieuwe regelgeving versnippering in de hand zou werken. Versnippering die moest worden gecorrigeerd door super-structuren… De kleine vormingsinstellingen die alle ongeveer hetzelfde zouden programmeren rezen als paddenstoelen uit de grond wat zou leiden tot het nieuwe decreet van 4 april 2003. 

De opdracht van de Provinciale volkshogescholen

Door het heroriënteren of oprichten van Provinciale Volkshogescholen met een specifieke opdracht die wel paste in het nieuwe decreet, hoopte de Stichting een oude droom te realiseren: in iedere provincie een educatief netwerk (verder) uitbouwen dat voorziet in degelijk, langdurig vormingswerk, dicht bij de mensen. Daarnaast zou nog energie overblijven voor de begeleiding van de regionale comités.

Zo werd bijvoorbeeld op een historische bijenkomst van de Algemene Vergadering van de Oost-Vlaamse Volkshogeschool, die plaatsvond in hotel Terminus te Gent op 25 oktober 1977 een nieuwe marsroute uitgestippeld voor deze vzw die sinds 1966 actief was.

Datzelfde gebeurde voor de Limburgse Volkshogeschool en werden de Antwerpse, Brabantse en later ook de West-Vlaamse Volkshogescholen opgericht. Het profiel van deze volkshogescholen werd vooraf grondig uitgeklaard.

Op de foto: Georges Demey, voorzitter reg. Com. Waasland, Trees Roels, stafmedewerkster, Lily Demeuninck, begeleidster V.I.M., Guido Vervaet, voorzitter Oost-Vlaamse Volkshogeschool, Paul Verstraeten, voorzitter reg. Com. Dendermonde-Wetteren

De opdracht omvatte vier luiken:

Eerste luik: Het aanreiken van een curriculum algemene vorming
In open aanbod, aan de doelgroep volwassenen met maximum hoger middelbaar onderwijs.

  • Een curriculum algemene vorming: een samenhangend geheel van programma’s waarin die inzichten, vaardigheden, houdingen worden aangereikt waarvan men kan aannemen dat je die nodig hebt als je als volwaardig burger wilt participeren aan deze complexe samenleving.
  • In open aanbod: doel is om vooral die mensen te bereiken die niet door hun werk of vereniging al vormingskansen hebben.
  • Doelgroep: geen basiseducatie, geen tweedekans onderwijs, wel mensen die “bij” willen blijven, kritisch willen blijven nadenken. Zonder hoger opgeleiden uit te sluiten. Deze doelgroepkeuze lag niet voor de hand. De Stichting mikte van oudsher op ‘multiplicatoren’, vaak hoger opgeleiden, die op hun beurt ideeëngoed verder verspreidden.

Het gekozen curriculum bestond uit 4 afdelingen:

  • Basisprogramma’s: inleidende cursusreeksen die de belangrijkste inzichten uit wetenschapsgebieden als filosofie, psychologie, sociologie, politiek, economie, recht, opvoedkunde, ecologie, gezondheid en technologie willen toegankelijk maken.
  • Vaardigheidstrainingen: die de vaardigheden, nodig voor communicatie, voor democratisch en verdraagzaam communiceren, verder inoefenen. Denk aan: hoe krijg ik het gezegd, zeker van mezelf, spreken in het openbaar, vergaderen met resultaten en onderhandelen.
  • Programma’s kunst en samenleving:literatuur, beeldende kunst, muziek en film zijn een goed vertrekpunt voor algemene vorming. Tegelijkertijd wordt een methode van kunstbenadering aangeleerd zodat men ook op eigen houtje kunst kan “lezen”.
  • Expressieprogramma’s. Omdat de muzische aspecten even belangrijk zijn in de vorming van de totale persoonlijkheid worden deze programma’s aangeboden onder vorm van kennismaking: dansexpressie, lichamelijke expressie, drama, loskomen in taal, leren van je lichaam, ontspanning en ademhaling.

Tweede luik: emancipatieproject
Aanvankelijk kreeg dit luik gestalte via de V.O.S.-cursussen Vrouwen Oriënteren zich in de Samenleving), de programma’s voor vrouwen in de middenleeftijd, zelfverdediging en assertiviteit speciaal voor vrouwen. Later werd ook aandacht besteed aan vrouw en arbeid, vrouw en (gemeente)beleid en aan de gezamenlijke opdracht van mannen en vrouwen in de richting van emancipatie.

Derde luik: Project ouder wordende volwassenen
Deze doelgroepenwerking wilde de emancipatie van 55-plussers ondersteunen: naast persoonsgerichte vorming m.b.t. het eigene van de leefsituatie (voorbereiding op pensionering, samen anders ouder worden) kreeg het gemeentelijk oudenbeleid meer en meer aandacht.

Vierde luik: Ondersteuning van de regionale werking
De opdracht om de regionale comités te begeleiden werd in de loop der jaren nog aangevuld met de verwachting een provinciaal steunpunt te worden voor gemeentelijke participatiebegeleiding. Ten slotte werden zelfs streekverkenningscursussen in dit luik ondergebracht.

Bereikte resultaten na 10 jaar werking

Als voorbeeld  van wat gerealiseerd werd, volgt hierna cijfermateriaal van de Oost-Vlaamse Volkshogeschool. De cijfers voor de 4 andere provinciale volkshogescholen zijn vergelijkbaar, zij het dat de ene wat meer realiseerde in één luik, de andere in een ander domein.

Deze volkshogescholen waren niet enkel actief in de vestigingsplaats (Gent, Antwerpen, Hasselt, Brussel, Kortrijk) maar in de hele provincie.

In tal van gemeenten werden programma’s “op aanvraag” gerealiseerd, zij het dat de voorkeur uitging naar een open aanbod, geprogrammeerd bijvoorbeeld door een gemeentelijke Cultureel Centrum of Ontmoetingscentrum, dicht bij de mensen dus.

Zo bereikte de Oost-Vlaamse volkshogeschool in 10 werkjaren (1978-1987) niet minder dan 9.874 deelnemers (sommigen volgden wel meer dan één programma) in een totaal van 13.490 vormingsuren.

Hoe werd de energie verdeeld over de 4 luiken (in procenten van de vormingsuren)?

Cijfers voor de Oost-Vlaamse Volkshogeschool:

Luik 1 - Algemene vorming        

Basisprogramma’s: 28.40 % (1986) en 22.30 % (1987)
Vaardigheidstrainingen: 11.90 % (1986) en 10.60 % (1987)
Kunst en samenleving: 11.10 % (1986) en 18.20 % (1987)
Expressie: 3.80 %(1986) en 4.60 % (1987)

Luik 2 - Emancipatieproject: 15.90 % (1986) en 22.50 % (1987)
Luik 3 - Ouder wordende volwassenen: 20.70 % (1986) en 18.20 % (1987)
Luik 4 - Plaatselijke en regionale werking: 8.10 % (1986) en 3.60 % (1987)

De kracht van het samenwerkingsverband

Nadat de provinciale volkshogescholen waren geheroriënteerd of nieuw opgericht kregen zij alle de ondertitel “onder auspiciën van de Stichting Lodewijk de Raet”. Dat borgde hun pluralistisch gedachtengoed en de typische vormingsmethodiek. Het bezorgde hen tevens de hefbomen van een samenwerkingsverband en schaalgrootte  (gemeenschappelijke programma’s, aankondigingsteksten, syllabi, uniform financieel beheer en rapportage, enz…) die ze konden koppelen aan de eigenheid en de uitdagingen van de provincie. En, naast de lusten en het leren van elkaar, ook … de lasten van het overleg. En in zulke kleine entiteiten is het profiel van de twee stafmedewerkers toch erg bepalend.

Foto leden van de West-Vlaamse Volkshogeschool en van het regionaal Comité Kortrijk

De pijnpunten komen aan het licht

Maar overal kwamen de pijnpunten van het decreet van 1978 aan de oppervlakte, zij het niet altijd op dezelfde manier.

1. De te kleine teams van twee educatieve en één administratief personeelsleden/lid bedreigen de continuïteit. In een te klein team is ziekte of ontslag ontoelaatbaar want levensbedreigend voor het voortbestaan van de instelling.
2. De urendruk die daarmee samenhangt zorgt in de grotere centra voor over-programmatie: omdat je telkens voldoende deelnemers moet bereiken bestaat het risico dat een deel afgelast wordt. Als 70 tot 80% wel geldig doorgaat blijft er geen ruimte voor vernieuwing – zelfs niet voor de programmatie van het volgend seizoen – laat staan voor de regionale of plaatselijke participatiewerking. 
3. De dure infrastructuur (twee tot drie grote vergaderlokalen, in het stadscentrum, met verwarming) zorgden dus bovendien voor een centendruk. Er voor zorgen dat méér deelnemers per programma deelnemen of  inzetten op persoonsvorming of kunstzinnige vorming was de oplossing. Dus minder programma’s over maatschappelijke thema’s…
4. Uren- en centendruk zorgden voor een toename van programma’s op aanvraag van gemeenten, OCMW’s, provinciebestuur en diensten in de regio. Dus meer opleidingen dan echt volkshogeschoolwerk en programma’s in open aanbod. En meer druk op de medewerkers, die deze programma’s zelf op zich namen ten koste van ‘maatschappelijk relevante’ programma’s. Dat zorgde bovendien voor een eigen dynamiek: stafmedewerkers ontwikkelden specifieke vaardigheden en die waren betaalbaarder dan consultants in de vrije sector… Met lede ogen zagen zij dat ze meer een meer een opleidingsinstituut werden, en minder een ‘volkshogeschool’.

Het zou nog tot 2003 duren vooraleer de gevraagde punten voor verbetering (opheffen van de personeelsstop, verminderen van de uren- en centendruk) gehoor zouden vinden.

De provinciale volkshogescholen zoeken hun eigen weg

Pijnpunten die het geheugen dreigen te overheersen mogen het vele relevant maatschappelijk vormingswerk niet uitwissen. Denk bijvoorbeeld aan de grootse driedaagse beurs ‘Arbeid en Leven’ in de Hallen in Kortrijk in 1983, geopend door minister Geens.

Denk aan de talloze studiedagen over Openbaar Vervoer, buitenschoolse kinderopvang, gezonde schoolmaaltijden, gewestplannen, textiel en Derde Wereld, verkeer… De regionale werking kon niet meer worden ondersteund zoals voorheen, maar leefde nog langer dan we ons soms herinneren. En in die ‘opleidingen op aanvraag’, voor een groep poetsvrouwen bijvoorbeeld, waren zij ongetwijfeld beter af dan met een privé-aanbieder. 

Naast de gemeenschappelijke programmatie namen de verschillen tussen de volkshogescholen toe. Bouwend op de competenties van de stafmedewerkers en de opportuniteiten in de regio vond elke volkshogeschool zijn eigen weg. In provincies waar een medewerker meer voeling had met de participatiebeweging ondersteunde de volkshogeschool een actieve Wakkere Burger werking.

In de Limburgse volkshogeschool werd het multiculturele thema steeds belangrijker in de programmatie. Ook de samenwerking met culturele centra en de programma’s op maat o.m. voor gemeentebesturen en ziekenhuizen. De West-Vlaamse volkshogeschool werkte intensief samen met Culturele Centra en culturele diensten van gemeenten en maakten samen met de gemeentelijke vormingsdiensten de programmatie op. Opvallend is daar ook het groot aantal vragen naar opleiding voor thuiszorgdiensten binnen OCMW’s. Met thema’s als ‘omgaan met kritiek’, beslist en zelfzeker maar ook klantvriendelijk omgaan met grensoverschrijdend gedrag van klanten. De vormingsdienst van de provincie West-Vlaanderen (School voor bestuursrecht, thans VONK) bestelde veel programma’s sociale vaardigheden, communicatie, onderhandelen…

Het decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003 zal soelaas bieden aan een aantal van de hoger vermelde pijnpunten. En tevens het einde betekenen van de Provinciale Volkshogescholen, onder auspiciën van de Stichting Lodewijk de Raet.

Auteurs: Joris De Snoeck, aangevuld door Linda Accou en Lieve Maes, december 2018 - februari 2019